Flora (Witte 1868)

Flora: Afbeeldingen en beschrijvingen van boomen, heesters, éénjarige planten, enz., voorkomende in de Nederlandsche tuinen (1868) door Heinrich Witte

Omslag, titelpagina, voorwoord, inhoud

1.
Flora is gepubliceerd in 1868. Het heeft geen genummerde hoofdstukken; de platen die aan de hoofdstukken voorafgaan zijn wel genummerd van 1 t/m 79. De afbeeldingen zijn gemaakt door A. J. Wendel. Dit werk is in het publieke domein.
[ Kaft ]
 

 
[ Fr. t. ]
 

FLORA.

 
[ Druk ]
 

ALGEMEENE STOOMDRUKKERIJ

VAN

GEBROEDERS BINGER,

TE

AMSTERDAM.

 
[ Frontispice ]
 

 
[ Titel ]
 

FLORA.

 


Afbeeldingen en Beschrijvingen

VAN

BOOMEN, HEESTERS, ÉÉNJARIGE PLANTEN, ENZ.,

VOORKOMENDE IN

DE NEDERLANDSCHE TUINEN,

DOOR

H. WITTE,

HORTULANUS AAN 's RIJKS AKADEMIETUIN TE LEIDEN.

 


Oorspronkelijke, naar de natuur vervaardigde teekeningen

van

A. J. WENDEL.

Groningen.—J. B. Wolters.

 
[ Opdracht ]
 

AAN

ZIJNE MAJESTEIT

KONING WILLEM III,

GROOTHERTOG VAN LUXEMBURG, PRINS VAN ORANJE NASSAU,

ENZ. ENZ. ENZ.

 
[ Opdracht ]
 

WORDT DIT WERK

EERBIEDIG OPGEDRAGEN

DOOR

 DEN SCHRIJVER.

 
[ Voorrede ]
 

VOORREDE.



Onder al de schoonheden, waarmede de Natuur onze aarde tooide, staat het plantenrijk bovenaan.

Dit is zóó waar, dat het niemand, moge hij met het in dit opzigt zeker evenmin misdeelde dierenrijk ingenomen zijn zooveel hij wil, of de schatten, welke het rijk der gesteenten bevat, alleen vatbaarheid hebben, om hem wezenlijke belangstelling in te boezemen, zelfs in de gedachten komen zal deze stelling te wederspreken.

Het is zóó waar, dat reeds vóór ruim honderd jaren, toen men nog geen tiende gedeelte der thans bekende planten kende, toen men dus op verre na niet zoo goed als wij nú, in de gelegenheid was om de schoonheden, welke het plantenrijk oplevert, te aanschouwen en bij gevolg de waarde van het geheel in dit opzigt te schatten; dat reeds toen, zeg ik, ofschoon betrekkelijk veel meer op de hoogte in de kennis van het dierenrijk en dat der mineralen, de Zweedsche natuurkundige linnæus, de hervormer of liever de grondlegger der tegenwoordige kruidkundige wetenschap, haar de bij uitnemendheid bevallige wetenschap, de scientia amabilis noemde.

En door honderden na hem werd dat herhaald; herhaald met telkens meer klem, met telkens vaster overtuiging, naarmate men, door inniger en vertrouwelijker omgang, meer en meer met de bevalligheden der bloemgodin bekend werd [ vi ]en zij als 't ware jaarlijks nieuwe bekoorlijkheden voor den blik harer bewonderaars ontsluijerde.

Schoon, treffend schoon is de Natuur, overal, waar men haar slechts met wat meer dan gewone opmerkzaamheid gadeslaat. Dit weet iedereen, al berust dit weten bij velen op niets anders dan op het gezag van anderen.... of neen, laat mij liever zeggen op 't gezag eener innige overtuiging, doch slechts nu en dan verkregen door het een of ander ongewoon verschijnsel of natuurproduct, hetwelk toevallig de sluimerende opmerkzaamheid wakker maakte;—dit, ik herhaal het, weet iedereen, al zijn er nog velen, die zich maar niet los kunnen maken van die eigenaardige traagheid of onverschilligheid, waarop men—inderdaad vreemd genoeg—zich zelfs vaak beroemt, en die de bewondering van zooveel, wat onder het bereik—onder het onmiddelijk bereik menigwerf—ligt, in den weg staat.

Toch, het mag gewis een opmerkelijk en tevens een gelukkig verschijnsel van onzen, overigens zich door zijne praktische rigting zoo zeer kenmerkenden tijd genoemd worden—toch is die traagheid, die onverschilligheid thans kennelijk aan het afnemen; ja zelfs treedt er reeds hier en daar eene merkbare belangstelling voor in de plaats. Ongetwijfeld is dit voor een niet gering gedeelte dááraan te danken, dat sommigen er zich op toelegden om die verschijnselen in de verschillende rijken der Natuur, welke 't meest geschikt zijn om de belangstelling van elk die op beschaving aanspraak maakt te wekken, van het studeerkamerstof, dat er oplag, te ontdoen en ze in een aanlokkelijk gewaad gestoken het publiek aan te bieden.

't Was—hoewel meestal op zich zelf niet nieuw—iets nieuws, iets ongewoons, wat men zich toen aangeboden zag; en als zoodanig—misschien in vele gevallen alléén daarom,—werd het dan ook door zeer velen met graagte ontvangen en aangenomen; en, leert ons nu ook de ondervinding, dat het nieuwe, vooral bij de tegenwoordig zoo snelle afwisseling, weldra veroudert, op zijne beurt voor andere nieuwigheden moet wijken en daardoor schier even onmerkbaar verdrongen wordt, als het straks voor het toen verouderde in de plaats trad, hiervoor bestaat in dit geval hoegenaamd geene vrees.

En is nu eenmaal de lust tot nadere kennismaking met de veelal slechts in de verbeelding zoogenoemde "verborgen" schoonheden der Natuur opgewekt, die lust zal, in stede van te verflaauwen, steeds toenemen; die neiging tot—zij het dan ook maar oppervlakkig—natuuronderzoek zal klimmen.... móet klimmen, want met zien gaat hier bewonderen gepaard, en het is eene onbetwistbare waarheid, dat niets in staat is een zuiverder, een hooger genot te schenken, dan bewondering van de schoonheden der Natuur.

[ vii ]Dat, bij zooveel verschil van smaak, als men onder de menschen opmerkt, en bij zooveel verscheidenheid tevens als de verschillende rijken der Natuur opleveren, niet ieder in gelijke mate voor dezelfde natuurproducten belangstelling gevoelt, ligt voor de hand; dit leert ons de ervaring en 't is bovendien wenschelijk en nuttig.

De één toch voelt zich het meest getrokken tot de beoefening der delfstofkunde of het onderzoek der fossielen: wetenschappen, die, vooral in den jongsten tijd, waarheden aan het licht hebben gebragt met betrekking tot de geschiedenis van de planeet die wij bewonen en tot de verhouding van de schepselen die haar bevolkten vóór duizenden, ja millioenen jaren, en die welke zij thans draagt, waarheden, die de stoutste verbeelding zich weleer niet had durven, had kúnnen voorstellen, en dus uiterst geschikt om de weetgierigheid te prikkelen. Een ander koestert weer meer liefde voor de dierkunde of een der onderdeelen van die rijke wetenschap, en bepaalt zich b.v. tot het leven en de huishouding der vogels of insekten, bij welk hoogst aanlokkelijk onderzoek, hetwelk tevens onder 't bereik ligt van iedereen, eene geheel nieuwe wereld, eene wereld vol wonderen zich aan zijn blik vertoont; terwijl weer een ander, aangetrokken door de duizend schoonheden van veld, van bosch of tuin, zich bij voorkeur met botanie bezig houdt, om, in de oplettende beschouwing van planten en bloemen, ontspanning, afleiding van zijne dagelijksche bezigheden te zoeken.

En gewis, deze zien zich niet teleurgesteld, ja, de uitkomst zal altijd hunne verwachting overtreffen.

Hoe de mensch ook met zorgen overladen is, door kommer en verdriet ter neer gedrukt, door teleurstelling verbitterd, door twijfel aan wat sinds de kinderjaren voor onomstootbare, heilige waarheid gold, gefolterd...., de lieftallige bloemgodin weet, door dien raadselachtigen, maar nimmer falenden en liefelijken invloed op 't menschelijk gemoed, dien we allen kennen, maar geen van allen regt begrijpen, tenzij we ons tot 't bovenzinnelijke weten te verheffen, de zorgen te verligten, 't verdriet te lenigen, teleurstellingen, zij 't voor langer of voor korter tijd, te doen vergeten, den twijfel te doen oplossen in weten, of, waar weten onmogelijk is, in vertrouwen.

Meer dan elk ander rijk der Natuur is dat der planten in staat om iedereen te voldoen; geen gemoed is zóó koel, dat het onverschillig, onvatbaar zou zijn voor de zachte, ja verheven aandoeningen, die 't zoo bij uitnemendheid geschikt is bij ons op te wekken.—

Ik waag het niet te beslissen in hoeverre de lust voor planten- of zoo men wil bloemenkultuur in den jongsten tijd bij partikulieren in Nederland toe- of afgenomen is; met andere woorden: of het aantal vermogende liefhebbers van [ viii ]planten, zij, die als de eigenlijke steunpilaren der tuinbouw-industrie moeten beschouwd worden, tegenwoordig grooter of kleiner is, dan b.v. een vijftigtal jaren geleden. Intusschen mag beweerd worden, dat die industrie hier te lande in alles behalve kwijnenden toestand verkeert; waaruit men al ligtelijk tot een antwoord in gunstigen zin op de straks gestelde vraag besluiten zou. Maar zóóveel is in ieder geval zeker, dat het beschaafdere gedeelte van ons volk over het algemeen tegenwoordig het plantenrijk veel meer.... liefde toedraagt mag ik niet zeggen, want dit was ten allen tijde het geval, maar veel meer opmerkzaamheid waardig keurt dan vroeger, en er ook onder hen, die niet in de gelegenheid zijn er eene eigene plantenverzameling op na te houden, thans niet weinigen gevonden worden, die der bloemgodin veel meer hulde brengen dan vroeger het geval was.

Dit zal ongetwijfeld na weinige jaren niet minder het geval zijn, nu aan vele openbare inrigtingen voor onderwijs ook elementair onderrigt in de kruidkunde gegeven wordt, en het tegenwoordig opkomende geslacht dus veel meer met de planten vertrouwd geraakt, dan vroeger, toen van dergelijk onderwijs alleen sprake kon zijn voor hen, wier toekomstige loopbaan eene streng wetenschappelijke opleiding vorderde.

Daar zijn er, die met dat onderwijs aan die inrigtingen niet veel ophebben. Er is misschien wel iets tégen in te brengen, maar ongetwijfeld veel meer wat de schaal ten voordeele er van doet overslaan, 't Is waar: het zal waarschijnlijk later aan velen niet veel opleveren; 't zal onvruchtbaar zijn voor hun volgend maatschappelijk leven, onvruchtbaar mogelijk ook uit een hooger, een edeler oogpunt beschouwd; ofschoon men wel aannemen mag dat dit laatste zeldzame uitzondering zijn zal. Maar al levert de kennis, die onze jongens en meisjes nú omtrent de planten opdoen, hun in den regel later ook geen materieel voordeel op, ze zal hun goede opbrengst geven voor hun gemoedsleven; hun ruimer blik zal in staat zijn, zonder de minste inspanning, veel meer te omvatten, dan anders het geval ware geweest, en hun levensgenot daardoor niet weinig verhoogd worden.

Hetzelfde is waar ook met betrekking tot alle andere vakken op natuurkundig gebied, maar 't geldt zeker het meest voor dát, hetwelk de kennis van de plant en haar leven ten doel heeft; juist ómdat het hier planten en bloemen, de liefelijkste producten der schepping, geldt.—

Het werk, dat wij thans aanvangen, is bestemd om die neiging te voeden, die rigting zoo mogelijk in de hand te werken; niet zoozeer om kruidkundige kennis bij de lezers ervan aan te kweeken, maar veeleer om, door goed uitgevoerde afbeeldingen van fraaije planten, deze in 't algemeen nog meer te doen indringen in de gunst onzer landgenooten.

[ ix ]Reeds sinds lang koesterde ik het denkbeeld om eene reeks afbeeldingen van een aantal der fraaiste bloemen, die 's zomers onze tuinen tot sieraad verstrekken, in een prachtwerk te vereenigen, zonder daarbij te vragen of ze "nieuw", d.i. kortelings uit andere werelddeelen ingevoerd en dus nog kostbaar, dan of ze "oud" zijn, d.i. reeds bij onze voorouders bekend, door hen gekweekt en overal om niet te verkrijgen. Mijne bedoeling was daarbij alleen te vragen wat "fraai" is; niet maar voor mij en een ander, die in 't afgetrokkene álle planten fraai vinden, maar wat zóózeer door vorm of kleur van bloemen of somtijds ook van bladeren uitmunt, dat het fraai is voor iedereen, althans voor zooverre hier enkele uitzonderingen, gelijk men die overal en, inzonderheid waar 't smaak geldt, aantreft, buiten berekening mogen gelaten worden.

Een album dus voor sierlijke vollegrondsplanten.—

Mijn oorspronkelijk plan, om mij te bepalen tot de voornaamste overblijvende en éénjarige vollegrondsplanten, is sedert dien tijd in dier voege gewijzigd, dat ik mij thans voorstel ook boomen en heesters daarbij op te nemen, voor zooverre die door bloem of blad bijzondere opmerkzaamheid waardig zijn, of door de sierlijkheid van de geheele plant—hare groeiwijze (habitus)—zich onderscheiden.

Vraagt men nu of ik mij werkelijk voorstel, om, in eene vooraf afgebakende ruimte, alles te verzamelen, wat uit die verschillende rubrieken in éen of meer der genoemde opzigten verdient in aanmerking te komen, dan.... Maar neen, men vraagt dit niet, tenzij men niet het flaauwste begrip hebbe van den schier onuitputtelijken rijkdom, waarmee de Natuur onze aarde tooide.

Eerlijk gesproken, zou 't mij niet bevreemden, wanneer mij later bleek, dat ik, bij het kiezen van 't schoone het schoonere over 't hoofd had gezien.

Men versta mij daarom wèl. Ik stel mij voor, om, in een werk van vooraf bepaalden omvang, eene reeks van afbeeldingen te geven van fraaije éénjarige en overblijvende planten, boomen en heesters, die alle in de Nederlandsche tuinen gekweekt worden of daarvoor geschikt en aanbevelenswaardig zijn.

Geene andere, dan die, welke voor den open grond geschikt zijn, zullen daarin voorkomen, ten einde het werk ook praktische waarde hebbe voor ieder, die in het bezit is van een grooter of kleiner voor beplanting geschikt stuk gronds.

Vermoedelijk zullen er wel sommige onder zijn, die reeds sinds vele jaren in de Europeesche kruidtuinen en dus ook in die van ons land aanwezig waren, zonder ooit tot de liefhebbers-collectiën te zijn doorgedrongen; andere, die weleer algemeen aangetroffen, doch later door nieuwere—niet altijd fraaijere—verdrongen en eindelijk geheel vergeten werden; weder andere, welke men kent of bezit en [ x ]waarvan eene goede afbeelding juist dáárom welkom is; eindelijk misschien ook enkele nieuwere, die nog minder algemeen bekend zijn.

Dit wat de platen aangaat. —

 

Wat den tekst betreft, deze heeft uitsluitend betrekking op de afgebeelde planten. Mededeelingen, waar dit mogelijk is, van bijzonderheden de geschiedenis der plant betreffende; wat er op te merken valt betreffende de familie waartoe zij behoort; door welke kenmerken zij zich van hare verwanten onderscheidt, zonder zulks echter tot eene wetenschappelijke beschrijving uit te breiden; terwijl, wat de kuituur of vermenigvuldiging ervan betreft, zóóveel in 't midden gebragt zal worden als men billijk veronderstellen mag, dat algemeene belangstelling wekken kan.

Immers—en ik verzoek den lezer hierop wèl te letten—wat ik geef is geen werk, bestemd voor wetenschappelijke mededeelingen of beschouwingen, en evenmin eene handleiding voor den practicus, maar veeleer een boek voor iedereen, die gevoelig is voor die schoonheden der Natuur, welke in 't plantenrijk zoo ruimschoots voorhanden zijn.

Moge ik, door opregte ingenomenheid met de planten geleid, dit doel tot een goed einde brengen, en daarbij de sympathie van het van oudsher om zijne liefde voor bloemen bekende Nederland niet ontbreken.

 
H. Witte. 

 Leiden, 19 October 1868.

 

 


[ Reg. Platen ]
 

REGISTER DER PLATEN,

IN DE VOLGORDE WAARIN ZE IN DIT WERK VOORKOMEN.

 

 
No. der plaat.
Titelplaat. Allegorie.—Flora, bloemen uitstrooiende op de aarde.
1. Fagus sylvatica Linn. var. pendula.
2. Tecoma grandiflora Delaun.
3. Aucuba japonica Thunb.
4. Lonicera brachypoda DC. var. reticulata.
5.[1] 
Lychnis grandiflora Jacq. { { var. sanguinea.
 var. albo-striata.
{ var. alba.
6. Evonymus latifolius Mill.
7.
Anemone japonica Sieb. et Zucc. { { var. alba.
{ var. rosea.
8. Crataegus orientalis Bieb. var. sanguinea.
9. Iris Kæmpferii Sieb. var. de Vriese.
12. Tritoma Uvaria Link.
11. Wisteria chinensis DeC.
12. Echinacea purpurea Moench.
13. Pyrus spectabilis Ait.
14. Prunus japonica Thunb. var. flora pleno. [2]
15. Magnolia Lennéï (Hybr.) [ Reg. Platen ]
16. Diclytra spectabilis DeC.
17. Rhododendron ponticum Linn. var. semiplenum.
18. Rhododendron consessum Byls (Hybr.)
19. Gunnera chilensis Lam.
20. Diervilla amabilis Carr. var Groenewegeni.
21. Dodecatheon Meadia Linn. var. elegans
22. Viburnum plicatum Thunb.
23. Araucaria imbricata Pavon.
24. Delphinium formosum Hort.
25. Catalpa syringæfolia Sims.
26. Alstrœmeria aurantiaca Don.
27. Whitlavia grandiflora Harv.
28. Kalmia latifolia Linn.
29. Liriodendron tulipifera Linn.
30. Specularia speculum Alph. Dec.[3]
31. Dictamnus Fraxinella Pers.
32. Skimmia japonica Thunb.
33. Helleborus niger Linn.
34. Erythronium Dens canis Linn.
35. Cydonia Japonica Pers.
36. Adonis vernalis Linn.
37. Fritillaria Meleagris Linn.
38. Narcissus maximus Don.
Narcissus bicolor Linn.
39. Primula cortusoïdes Linn.
40. Ribes sanguineum Pursh.

Ribes sanguineum albidum.

41. Primula Auricula Linn.
42. Lunaria biennis Moench.
43. Trillium grandiflorum Salisb.
44. Gentiana acaulis Linn.
45. Campanula Medium Linn.
46. Pæonia tenuifolia Linn.
Pæonia tenuifolia pleniflora.
47. Cratægus Oxyacantha Linn. var. punicea.
48. Mimulus luteus Linn. var. quinquevulnerus.
49. Iris Xiphium Linn. [ Reg. Platen ]
50. Pæonia Moutan Sims.
51. Anemone coronaria Linn.
52. Pyrethrum roseum Bieb.
53. Epilobium angustifolium Linn.
54. Potentilla atrosanguinea Lodd. var. pleniflora.
55. Deutzia crenata Sieb. et Zucc. var. flore roseo pleno.
56. Funkia Sieboldiana Hook. var. glauca.
57. Monarda didyma Linn.
58. Lupinus Cruckshanksii Hook.
59. Asclepias tuberosa Linn.
60. Hydrangea japonica Sieb. var. versicolor.
61. Tecoma radicans Juss.
62. Malva Alcea Linn.
63. Tigridia conchiiflora Sweet.
64. Dahlia variabilis Desf.
65. Lathyrus latifolius Linn.
66. Kerria japonica DeC. var. pleniflora.
67. Cuphea Zimapani Roezl.
68. Passiflora Impératrice Eugénie (Hybr.)
69. Viola tricolor Linn. var. grandiflora.
70. Clethra alnifolia Linn.
71. Apios tuberosa Mœnch.
72. Hibiscus syriacus Linn.
73. Azalea pontica Linn. et var.
74. Vitis elegans C. Koch.
75. Hypericum calycinum Linn.
76. Tricyrtis hirta Hook. var. nigra.
77. Desmodium penduliflorum Oudem.
78. Platycodon autumnale Decaisne.
79. Cyclamen hederæfolium Willd.
80. Titelplaat.
 

 
 
 

  1. De platen 5, 6, 7 en 8 zijn abusivelijk genommerd: 8, 7, 6 en 5; derhalve in omgekeerde orde.
  2. De naam Amygdalus nana, onder de plaat, is, gelijk trouwens uit den tekst blijkt, onjuist.
  3. deze regel ontbreekt in het origineel (Wikisource-ed.)